Circa 1615 schilderde Peter Paul Rubens "De ontdekking van Erichtonius" (verzameling van de Prinsen van Liechtenstein, Vaduz), waarin hij op een overtuigende wijze het verhaal in beeld brengt uit Ovidus' Metamorfosen, II, 552-561. In navolging hiervan vervaardigde Jordaens enkele jaren later, in 1617, zijn versie van dit bekende onderwerp. Minder dramatisch geladen dan het werk van Rubens wordt verhaald hoe Aglauros, Pandrosos en Herse, drie dochters van Cecrops, eerste koning van Attica, Erichtonius ontdekten. Volgens deze geschiedenis baarde Gaea, eerste en oudste onder de goden, het slangenkind Erichtonius dat door Minerva verstopt in een rieten korf, aan de drie dochters van Cecrops werd toevertrouwd met het verbod het mandje te openen. Aglauros zit in het midden en heeft ondanks het verbod, haar nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Ze heeft het rieten koffertje geopend en draagt Erichtonius in de armen terwijl haar zusters Herse, vergezeld van een gevleugelde amor, en Pandrosos haar omringen. In het midden een oude vrouw die over de schouders van Aglauros heen het slangenkind aanschouwt. Jaffé (tentoonstellingscatalogus Jacob Jordaens, Ottawa, 1968-69, p. 77, nr. 14) meent in het werk van Jordaens naast een symbolische voorstelling van de vruchtbaarheid en verscheidenheid der natuur, ook een voorstelling te zien van de verschillende generaties en stadia in het leven. Rooses vermeldt twee kleinere versies met De ontdekking van Erichtonius: een eerste kwam voor op de veiling Lyonnet te Amsterdam in 1791, een tweede bevond zich in 1892 in de collectie van Philips Neven te Amsterdam.
De dochters van Cecrops vinden het slangenkind Erichthonius
Kunstenaar
Datering
1617
Inventarisnummer
842
Materiaal
olieverf op doek
Afmetingen
283 cm x 172 cm
Trefwoord
CC BY (Creative Commons 4.0)
Kunstwerken van deze kunstenaar
×